Zomeridylle
Tekst: Susanne Hoebe | Beeld: Bigstock
Aan het begin van de zomer maakte ik een fietstocht door de Noord-Hollandse Schermerpolder. Hoewel ik aan de rand van deze polder ben opgegroeid, was ik hier meer dan twintig jaar niet geweest. We fietsten onder de stralende zon over een door het landschap slingerende dijk met aan onze ene hand de vaart en aan de andere zicht op lager gelegen stolpboerderijen, sloten en weilanden.
Eerst was ik blij dat ik hier weer was, maar al gauw voelde ik dat er iets niet klopte. De voortuin van een van de idyllisch gelegen boerderijen was bezaaid met gele bloemen. Het zag er vrolijk uit. Het weiland naast deze boerderij en de velden erachter waren echter kaal. Ook verder op onze fietstocht slechts kale groene grasmatten zo ver ons oog kon zien. Geen velden die rood kleurden van zuring of geel waren van boterbloemen. Geen zachte tinten groen en bruin van wilde grassen. Geen paarse en witte bloemetjes van klavers en madeliefjes zoals ik gewend was in mijn kindertijd. Of andere bloemen en planten waarvan ik de naam nu ben vergeten.
Oorverdovende stilte
Waar waren de weidebloemen gebleven? En de weidevogels, en de watervogels? “Ik zie ze toch echt niet vliegen,” zei mijn fietspartner met een fronsende blik. “Ik ook niet!,” zei ik. In water en weilanden was werkelijk geen leven te bekennen. Naast het geluid van een enkele motor of auto was er alleen maar stilte. Geen getsjilp, gekwetter of geroep. Gedurende de enkele uren durende fietstocht telde ik slechts twee reigers en twee eenden. Ook zeiden mijn fietskompaan en ik tegen elkaar: ‘vroeger kon je geen dertig seconden lachend over de dijk fietsen of je had al vliegjes tussen je tanden!’ Dat waren nog eens tijden.
Maar er was geen insect te bekennen. Er zoemde niets of niemand, behalve de elektrische fiets van een tegenligger. Later zagen we koeien in het grasfalt en ik had het met ze te doen. Zouden er nog krekels springen in het gras? Over hazen hoeven we het al helemaal niet te hebben. Die hebben hier allang hun eigen pad gekozen.
Waar is de verwondering gebleven?
De kleuters op mijn groep op de buitenschoolse opvang zetten met veel eerbied het kleinste slakje op hun hand en verwonderen zich gezamenlijk over zo iets bijzonders. Kijk, hij kruipt! We zitten middenin de stad, maar hebben een groen speelplein. De bessen aan een struik zijn ook bijzonder, wat een kleur! En ik zag een bij vliegen! En vindt een kind een dood insect dan komen ze er met z’n allen omheen staan. Hoe ziet hij er uit? En waarom vliegt hij niet meer? Bij kinderen zie ik een aangeboren eerbied en verwondering voor de natuur.
Wanneer en waarom is die eerbied en verwondering verdwenen bij de mensen die de Schermerpolder hebben gemaakt tot wat hij nu is? Natuur, op wat gesnoeide koeien en rijen bespoten aardappelen en kolen na, verstoken van leven.
Ik wens mijn kleuters – en alle kinderen – toe dat zij hun liefde voor de natuur behouden en meenemen tot in hun volwassenheid en daarmee door goede keuzes zullen bijdragen aan het terug laten komen van de levende natuur in Nederland. Maar nog meer wens ik ze toe dat ze daar niet op hoeven te wachten en dat volwassenen van nu inzien dat het anders moet, hun eerbied en verwondering hervinden, en hun groene handen uit de mouwen steken.
Susanne Hoebe is Pedagogisch Medewerker op een antroposofische BSO.