Trekvogel lepelaar voelt zich thuis in ons land
Tekst: Frans van der Beek
De lepelaar is een waarlijk unieke vogel in onze contreien. Niet alleen omdat er van de honderden vogelsoorten maar één is die met de letter L begint, maar in andere landen in noordwest Europa broeden ze nauwelijks. De grote witte vogel met de heel herkenbare lange, lepelvormige snavel is getooid met een fraai verenpak een oranjegele borstvlek en een lange, dikke, afhangende kuif. De jeugdige vogels herken je aan hun zwarte vleugeltoppen en vleeskleurige snavel met een oranjegeel uiteinde. De borstvlek ontbreekt. Vliegen doen de lepelaars met gestroomlijnde gestrekte hals. Een prachtige aanblik.
Successen van Vogelbescherming
Vogelbescherming Nederland heeft mooie successen geboekt wat de bescherming van deze trekvogel betreft. Rond 1970 waren er nog maar 170 broedparen in ons land, nu zijn dat er ruim 2.500. Lepelaars bevinden zich van februari tot september/oktober in ons land. Via Franse en Spaanse moerassen trekken ze naar winterkwartieren langs de West-Afrikaanse kust. Ze broeden in moerassige gebieden, dichte rietkragen of moeilijk bereikbare bomen en struiken, maar ook op kwelders van eind maart tot en met eind juli. Ze hebben één legsel per jaar van meestal vier eieren die bijna een maand lang worden uitgebroed. Dat doen ze vrijwel overal in gemengde kolonies met reigers, aalscholvers, grauwe ganzen of zilver- en kleine mantelmeeuwen. De eieren komen tegelijk uit. Jongen zijn na zo’n zeven weken vliegrijp. Er wordt meestal maar één jong groot. Na drie tot vier jaar kunnen ze zelf voor nageslacht zorgen .
Moerassen
De lepelaar heeft een voorkeur voor dynamische natte milieus, vaak op de overgang van zoet naar zout. Ze broeden daar op eilanden, in duinvalleien en op kwelders, en in het binnenland ook in uitgestrekte moerassen met veel waterriet en wisselend, natuurlijk waterpeil. De soort nestelt veelal op de grond in rietvelden of op kwelders maar in toenemende mate ook in struiken en bomen.
Prooidieren
Lepelaars vinden hun voedsel lopend in ondiep water, waar ze hun snavel op typische wijze heen en weer bewegen, om zo op de tast allerlei prooidieren te vangen. In de lepelvormige snavel is een soort zeefmembraan aanwezig, waarmee hij door een bundeling van zenuwen, over een ultragevoelig eetgereedschap beschikt.
Het voedsel bestaat in het voorjaar vooral uit zoetwaterprooien, zoals stekelbaars en amfibieën, grotere waterinsecten en libellenlarven. Er wordt vooral naar eten gezocht in ondiepe poldersloten, oeverzones en moerassen. In het getijdengebied wordt in voorjaar en zomer ook veel gefoerageerd op zoutwaterprooien. Garnaal en jonge platvis hebben de voorkeur op het menu.. Het voedselgebied strekt zich uit tot op veertig kilometer van de broedkolonie. In de nazomer verzamelt de soort zich in de grote wateren met een gunstig voedselaanbod en veilige rustplaatsen, zoals Lauwersmeer, IJsselmeerkust, Oostvaardersplassen en het Wadden- en Deltagebied.
Met rust laten
Via de Franse en Spaanse moerassen trekken lepelaars in september en oktober naar de winterkwartieren langs de West-Afrikaanse kust en het gebied ten zuiden van de Sahara. Stapsgewijs trekken de lepelaars naar het zuiden, van moeras naar moeras en leggen per keer een paar honderd kilometer af. De meeste lepelaars uit Nederland overwinteren in de Banc d’Arguin samen met 2,5 miljoen steltlopers. In februari en maart keren ze terug in Nederland.
Het is van groot belang dat de lepelaar met rust wordt gelaten. Laten we blij zijn met de toenemende populatie. We zullen nooit meer aantallen bereiken als in de 18e en 19e eeuw toen in de uitgestrekte laagveengebieden van westelijk Nederland tienduizenden broedparen waren. Vooral in de Wollenfoppenpolder, nu een buitenwijk van Rotterdam waren ze zo talrijk dat bakkers uit de stad hun pramen vol laadden met eieren als goedkope basis voor het deeg. In de Middeleeuwen moeten het er wel honderdduizend zijn geweest.
Sinagote
In april verscheen een boek waarin een lepelaar de hoofdrol is toebedeeld. In het boek vertelt Theunis Piersma* het levensverhaal van een lepelaar die Sinagote is genoemd. Het gaat om een vrouwtje van Vlieland met in haar naam het woordje ‘Sina’, de Bretonse naam van het dorp waar ze ieder najaar heen trekt. Dit verhaal gaat over veel meer lepelaars dan alleen Sinagote. Het gaat ook over de connecties tussen lepelaars onderling, de connecties tussen gebieden in Europa en Afrika en tussen mensen die in de gebieden wonen en werken. In een combinatie van lovestory en succesverhaal vertelt Sinagote over het leven van een lepelaar en het belang om bij de bescherming van onze trekvogels verder te kijken, te denken en te doen dan onze landsgrenzen.
Wil je dit prachtige boek gratis bij een abonnement ontvangen? Klik dan hier!
(Met dank aan Vogelbescherming Nederland)
* Theunis Piersma studeerde biologie in Groningen aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zijn onderzoek richt zich op verschillende vogels, waaronder de kanoetstrandloper, de grutto en de lepelaar. Hij is als hoogleraar trekvogelecologie verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.