Het zwijgen van de vogelvrouwen
Het onzichtbare continent III
Tekst: Gerrie Strik | Beeld: Bigstock/Pexels
De grote vraag is: wat doen wij hier? Waar komen we vandaan en waar zijn we naar op weg? Waar dromen wij van en wat omvat ons in onze dromen? Op uitnodiging van de Krant van de Aarde ga ik op zoek naar sporen van een universele herinnering in de wereld van de kunst, de filosofie en de religie. Vandaag: een fragment uit de Odyssee.
De Odyssee spreekt al eeuwenlang tot de verbeelding, niet omdat er goden in vereerd worden (eigenlijk niet) maar omdat er een zelfgevoel en een wereldbeeld in wordt gecreëerd dat bijna modern te noemen is. Waarom stopte Odysseus zijn oren dicht met was toen hij langs de Sirenen voer, op weg naar Ithaka? Was dat het moment waarop we vervreemd raakten van diepere ervaringen van het zelf en van de spirituele wereld?
Vastgeketend
Alleen door zichzelf aan de mast van het schip vast te ketenen ontkwam Odysseus aan het gezang van de Sirenen. De mythe van de sluwe Odysseus die zich de woede van de Goden op de hals haalt vanwege zijn hybris, staat aan de oorsprong van de westerse cultuur. Door zijn buitengewone vernuft overwint Odysseus alle Goden, tritons, reuzen, machten en krachten die heersen over de zeeën en de wateren.
Zelfs de hemelse zang van de vogelvrouwen deert hem niet. Stevig vastgeklonken aan de mast van zijn schip vaart hij hen voorbij. Maar is het werkelijk mogelijk de stem van de vogelvrouwen te horen en verder te varen?
In zijn vertelling Het zwijgen van de sirenen, beweert Franz Kafka van niet. Het gezang van de sirenen, zegt Kafka, drong overal doorheen, en de hartstocht van degenen die verleid werden zou heel wat sterkere middelen dan ketenen en mast verbroken hebben. Maar daar dacht Odysseus niet aan toen hij als een kind zo blij met zijn onnozele hulpmiddelen de Sirenen tegemoet voer. Hij hoorde hun zwijgen niet, hij geloofde dat zij zongen en hij de enige was die hun gezang kon weerstaan. Hij voer aan hen voorbij en zijn blikken gleden langs hen af. Bij deze vastberadenheid verzonken de Sirenen in het niet. Juist toen hij hen het meest nabij was, had hij geen enkele weet meer van hen.
Slimheid of hoogmoed?
Kafka waagt het Odysseus’ legendarische slimheid te betwijfelen. Niet zijn slimheid maar zijn hoogmoed maakte de nauwe passage vrij waarin Odysseus de verbinding met de Goden verloor. Misschien, zegt Kafka, was hij zelfs zo listig, dat zelfs de Godin van het noodlot niet in zijn binnenste kon doordringen. Misschien zelfs, heeft hij, hoewel dat met ons mensenverstand bijna niet meer te begrijpen valt, werkelijk geweten dat de vogelvrouwen zwegen, en heeft hij zijn schijnvertoning alleen maar als schild tegen hen en de goden opgehouden.
Twee zielen
Vanaf Plato’s Republiek heeft men de mens gezien als burger van twee werelden; enerzijds een goddelijk geestelijke wereld, een wereld van ideeën en oerbeelden, van goden, halfgoden, demonen en engelen. Anderzijds de wereld van het stoffelijke en lichamelijke, de wereld van schaduwen. De mens heeft aan beide werelden deel. Het deel van de ziel dat in de geestelijke wereld leeft, beleven we innerlijk als het ‘ik’, terwijl we aan de andere kant onderhevig zijn aan al die krachten die vanuit het lichamelijke op ons inwerken. Zo is er enerzijds alles wat ons via het ik boven het dier verheft, anderzijds alles dat ons aan onze biologie ketent. Twee zielen wonen in onze borst.
De Odyssee verhaalt van de hoogmoed van de mens die de grenzen van de natuur overschrijdt en haar onderwerpt aan zijn wil. Odysseus sluit zich af voor de goddelijk geestelijke wereld, de Aarde, de zeeën, om zelf heer en meester te worden van de wereld. Hij, de slimme mens, werd eeuwenlang gevierd als de vervulling van al wat mensen bereiken kunnen. Maar het tij keert. Langzamerhand daagt het inzicht dat we in de sluwe Odysseus misschien toch niet de vervulling, niet het schitterend hoogtepunt van de schepping zijn, maar mogelijk de beëindiging ervan. We zijn ons gaan realiseren dat als er een parlement van schepselen zou bestaan, de mens wel eens kon worden weggestemd, omdat zijn grenzeloze zelfoverschatting te dodelijk is voor alle anderen: ofwel het hele ecosysteem.
Van godenwereld naar nuchter realisme
De mythe van Odysseus, waarin de Held van de Kennis zich inspant om zijn heilige doel te bereiken is, kortom, niet zo geloofwaardig meer. Odysseus kan zijn grote modernistische zegetocht niet langer legitimeren.
Zijn tocht over de zeeën van het onbewuste die hij door vergaande sluwheid volbrengt markeert de overgang van een ouder menselijk, als het ware nog dromend bewustzijn, naar ons moderne bewustzijn. Het beschrijft de zegetocht van de menselijke rede, over het voorwetenschappelijk, onirisch bewustzijn dat langzaam maar zeker verzinkt.
Tot zelfs de Sirenen zwijgen.
Sinds de negentiende eeuw wordt de evolutie van het menselijke bewustzijn voorgesteld als een stijgende lijn. Het begon met primitief animisme, dat vervolgens een stadium van een al even primitief geloof in goden doormaakte en culmineerde in de grote monotheïstische godsdiensten, om ten slotte uit te monden in de zegevierende rationele ontwikkelingstoestand van de vandaag, zijnde een van ieder geloof in het bovennatuurlijke gezuiverd rationeel materialisme.
Volgens deze rationalistische opvatting heeft de vooruitgang de geest niet alleen verdrongen maar was dat ook noodzakelijk om de onvoorspelbare rampen die de natuur buiten, in petto heeft, te beheersen. De moderne tijd heeft zowel de godenwereld als de wereld van de ideeën naar het gebied van de fabels verwezen. Zij kent nog slechts de feitelijke werkelijkheid en het nuchtere realisme. In dit realisme zijn toeval en natuurwetten oorzaak van alles wat is.
Herbezinning
Sinds midden negentiende eeuw kraakt het klassieke materialisme in zijn voegen en zijn er tekenen te bespeuren dat het Westen niet meer zo vastberaden gelooft in het vooruitgangsdenken en het daarbij behorende materialisme.
Bewegingen als de ecokritiek, het ecologisch feminisme, maar ook een hernieuwde belangstelling voor de Aarde, voor spiritualiteit en religie, laten zien dat een problematisch geworden modern mens- en wereldbeeld niet het beloofde Utopia maar een vreugdeloze wereld en een al even vreugdeloze zelfbeleving heeft gecreëerd. Dit dwingt ons tot een herbezinning op wie wij zijn en waarvoor we hier zijn.
Uit deze onzekerheid ontstaat enerzijds een nieuwe zoektocht naar identiteit, en anderzijds een belangstelling voor bewustzijnsontwikkeling, waarin religie en spiritualiteit weer een rol mogen spelen. Deze interesse wint aan invloed op het moment dat het besef groeit, dat het in die kennis om meer gaat dan om een achterhaald en reeds lang voorbijgestreefd mens- en wereldbeeld. Wellicht heeft het tanende geloof in het vooruitgangsdenken ons ontvankelijk gemaakt voor een herwaardering van wat wij in onze grenzeloze hoogmoed als achterhaald beschouwden.
Er is een groot verlangen terug te keren naar het ontkende en om de zang van de vogelvrouwen en andere natuurwezens weer te horen resoneren in ons geërodeerde bewustzijn. Hoe kunnen we wat waardevol was in het verleden op persoonlijk niveau opnieuw doorleven en eigen maken? Kunnen we ons, nu het weer zomer wordt en de natuur om ons heen in al zijn vitaliteit ontwaakt, een dromende vorm van bewustzijn herinneren die ons beter toegerust leert: hoe nu verder?