Het onzichtbare continent
Wat doen wij hier?
Tekst: Gerrie Strik Beeld: Han Ernest
De grote vraag is: wat doen wij hier? Waar komen we vandaan en waar zijn we naar op weg? Waar dromen wij van en wat omvat ons in onze dromen?
Wat doen wij hier?
We hebben geen plek om te wonen, zei Alida
En het is laat in de herfst, het is donker en koud,
En we moeten toch ergens wonen, zei zij
En toen bleven ze staan zonder
Iets te zeggen.
John Fosse: Slapeloos
Wat moeten we aan met al die poëzie, die welbespraaktheid, die herinnering, die schoonheid van intelligentie, dat vuur van de verbeelding, die diepte van het denkvermogen en al die willekeurige geschenken uit het voorgeboortelijke, dat onnoembare IETS waaruit ons leven voortkomt, dat ons als kind omzweeft als we te slapen worden gelegd. En dat zo weinig aan bod komt in onze scholen en instellingen dat we het vroeg of laat vergeten. Waaraan onze idealen oplichten. Waaraan de kunsten, de filosofie en de grote wereldreligies ieder op eigen wijze een herinnering bewaren, die rusteloos rondzwerft tot het onderdak vindt, als we opeens blijven staan, zonder iets te zeggen, omdat iets ons aanraakt.
Op uitnodiging van de Krant van de Aarde ga ik op zoek naar sporen van deze universele herinnering in de wereld van de kunst, de filosofie en de religie. De gids voor deze reeks columns is Harry Mulisch die op zeventigjarige leeftijd in een lezing in München sprak over het onzichtbare continent dat ten grondslag lag aan zijn leven en schrijven en dat hij ‘Het zevende land’ noemde. De aanleiding vormt de reeks rapporten en onderzoeken die steeds dringender signaleren dat de jongeren hun weg in de wereld van nu niet zomaar meer vinden.
Geen plek om te wonen
Jongeren hebben het moeilijk vandaag de dag. Ze presteren goed in het hoger onderwijs, maar onder de succesvolle buitenkant is er een gevoel van onrust en verlies:
“Het is mei, ik ben 21 jaar oud en waar ik op mijn elfde had ik gedacht dat ik tegen deze tijd een heerlijk vrij leventje zou genieten met veel vrienden in een bruisende studentenstad, loop ik hier nu alleen. De stage in de gevangenis heeft me laten zien hoe het niet moet. Vergelding, verharding en straf. En ik merk dat ik dit niet langer kan. Ik zou drie dagen kunnen douchen van mijn tranen, want zo heb ik me nog nooit gevoeld. Wat is er in godsnaam gebeurd? Ik herinner me ineens wat mijn stagebegeleider in de derde week van mijn stage tegen me zei: “Dat idealisme van jou, dat gaat nog wel over.”
“Ik was dertien en mijn grootste zorg was hoe goed ik het had gedaan in mijn toets Frans, en of ik mijn vioollessen moest stoppen om me beter te focussen op de proefwerkweken die eraan kwamen. Maar vlak na mijn dertiende verjaardag, stopte ik heel plotseling met eten, de meest basale van alle menselijke activiteiten. Ik keerde terug naar het stadium van een zygoot, een atoom. Het pure niets.”
Twee van de vele verhalen over hoe jonge ambitieuze studenten uit de wereld vallen die we met elkaar hebben gecreëerd in onze scholen en universiteiten. Verhalen die je op geen enkele cv terugvindt. En toch zijn ze niet uitzonderlijk. Een artikel uit 2019 in het medische tijdschrift The Lancet meldde dat 80% van de schoolmeisjes een obsessie heeft voor ongezond perfectionisme en extreme zelfbeheersing. Slechts twee jaar eerder was dit cijfer 20%. Extreme zelfbeheersing en ontzegging is de manier waarop te veel jongeren hun angst uiten. Waar komt die angst vandaan, hoe kunnen wij jonge mensen helpen om het hoofd te bieden aan wat in de statistieken zichtbaar wordt?
Terwijl docenten, decanen en psychologen alles in het werk stellen om te helpen, weten we het eigenlijk ook niet precies. We zijn geneigd de gevoelens van depressie, controle en extreme sensaties als een persoonlijke problematiek van die jongeren te zien. Was ze niet wat al te idealistisch? Waren haar verwachtingen niet wat hoog? Al gauw gaat het over de persoonlijke strijd, nederlaag en overwinning van die ene jongere die het aanvankelijk niet redde… maar na een cursus mindfulness of een EMDR-training gelukkig wel. We psychologiseren het existentiële probleem weg. Maar kan het zijn dat het niet om aanpassing ging maar om zelfverwezenlijking? En dat dat niet hetzelfde is?
Zelfverwezenlijking
Zelfverwezenlijking is het vermogen in jonge mensen om doelen en voornemens na te streven Deze drijfveer is in de jonge mens levensvoorwaarde, en ze is gekoppeld aan het verlangen zich in de wereld te manifesteren, om een eigen toekomst te creëren. En juist dit lukt steeds minder.
In het onbewuste schuilt bij vele jongeren iets waardoor zij bij de intrede in het volwassen leven tegen zichzelf zeggen: “Als kinderen worden wij geboren in een wereld die ons iedere geestelijke werkelijkheid heeft ontzegd, en die daarvoor een wereld van systemen en data in de plaats heeft gesteld. En ik begrijp het niet. De wereld voelt niet langer ‘waar’.”
Dit is niet wat jongeren zeggen, het weerklinkt in de gevoelens waarmee zij op vele manieren vastlopen in het hoger onderwijs, in hun werk, in de maatschappij. Cultuur en onderwijs hebben de menselijke maat grotendeels verloren. Druk en stress, excelleren, controle en prestatiedwang zijn daarvoor in de plaats gekomen.
Kan het zijn dat jongeren protesteren tegen het unheimliche in de ‘werkelijkheid’ die we met elkaar hebben gecreëerd? Dat zij vragen om een levend denken en de warmte van menselijke aanwezigheid?
De grote paradox van onze psychologie is: je bent niet je depressie, je onrust, je perfectionisme, je valt er niet mee samen, maar je hebt er wel alles mee te maken. Het feit dat de concrete zielsuitingen van de mens, haar handel en wandel, verwijzen naar een daarachterliggende, niet- zintuiglijke maar wezenlijke individualiteit zouden we het beeldkarakter van de werkelijkheid kunnen noemen. In het hier en nu verschijnt de mens als beeld, en als uiting van het wezen dat zij in feite is. Het Duitse woord ‘bildung’ (vorming) laat het verband zien. Niet het lichaam, niet de psyche maar het eigenlijke – geestelijke – wezen van de mens is primair, of zou dat moeten zijn. Dit wezen heeft een lichaam en een zielsgesteldheid, waarmee het in de zintuiglijke wereld verschijnt, maar het put zich daarin niet uit en het valt er ook niet geheel mee samen. Het is oneindig veel meer.
Het onzichtbare continent
Toen hij zeventig was geworden schreef Harry Mulisch een essay Het zevende land over het wezen dat ten grondslag lag aan zijn leven en schrijverschap:
“Ook toen ik pas begon met schrijven was alles wat ik ooit zou schrijven op de een of andere irrationele manier aanwezig, onzichtbaar als een soort harmonie der sferen”, zo begint hij, maar dan corrigeert hij zichzelf:
“Nee, ik druk mij niet goed uit: niet wat ik zou schrijven was aanwezig, maar datgene waaruit het zou voortkomen. […] toen ik als jongen scheikundeproeven deed, en zelfs eerder als kind, was zij er. Een onuitgesproken besef van een aanwezigheid, die mij omvatte en koesterde en die mij onkwetsbaar maakte, waardoor ik mij eigenlijk nooit eenzaam heb gevoeld. Ik ben mij ervan bewust dat het een sympathieker indruk zou maken als ik zei dat ik mij als arme dichter eenzaam heb gevoeld, maar dat is niet het geval. Met dat ijle IETS heb ik mij altijd rijk gevoeld, ook toen ik armer was dan de meesten (…). Dit IETS verklaar ik hierbij plechtig tot mijn eigen land. Niet waar ik schrijf is het belangrijkste, niet wat ik schrijf, maar het onzichtbare continent waaruit het voorkomt en dat het laat vermoeden. (Dit) IETS is een toevoeging aan de werkelijkheid, mijn bijdrage aan de wereld.”
Tegenwoordig zeggen we dat Mulisch met dit IETS zijn eigen mythe creëerde en daarmee creëren we afstand. Maar onze realiteitszin daalt nooit af naar de diepte van de dingen. Het onzichtbare continent is oneindig groter dan onze realiteitszin. Mulisch heeft het nooit verloren, hij heeft het niet vergeten, maar toegevoegd aan onze werkelijkheid, en die daarmee verrijkt. Zoals een venster een donkere kamer openbreekt naar het landshap waarin het al die tijd verzonken lag.
Toch zouden al dat rusteloze zoeken waarvan in al die romans en essays de sporen zijn terug te vinden geen enkele indruk hebben gemaakt als de voelbare maar ijle werkelijkheid van dat onzichtbare continent niet resoneerde in ons. We (her)kennen het immers. Voor we gingen slapen vertelden onze ouders er verhalen over die begonnen met: ‘Ver voorbij het einde van de wereld leefde eens…’. Zij toverden ons een wereld voor die naadloos aansloot bij wat ons bezielde. En terwijl onze ogen langzaam dichtvielen overstegen we ons dagbewustzijn en maakten we moeiteloos de overgang naar het andere continent waar ruimte en tijd, tijd en eeuwigheid in elkaar overgaan.