Geluk – Mijn zoektocht naar een ecologische spiritualiteit
Tekst: Gerrie Strik | Beeld: Vrije Hogeschool , Sander Heezen, Han Ernest
Ik heb de grootste zonde begaan
Die een mens begaan kan. Ik ben niet
Gelukkig geweest. Laat de meedogenloze gletsjers
Der vergetelheid me meesleuren en verzwelgen.
Mijn ouders hebben me verwekt voor het
Hachelijke, prachtige spel van het leven,
Voor de aarde, het water, de lucht, het vuur.
Ik heb ze bedrogen. Ik ben niet gelukkig geweest.
Hun prille wens is onvervuld gebleven.
Mijn geest heeft zich toegelegd
Op de symmetrische disputen van de kunst,
Die futiliteiten vlecht. Ze hebben me moed vermaakt.
Ik ben niet moedig geweest. Nooit wijkt van mijn zijde
De schaduw van de ongelukkige ik die ik ben geweest.
Luis Borges
‘Ik ben niet gelukkig geweest’
‘Ik ben niet gelukkig geweest’ zo begint het late gedicht De Wroeging, van de blinde verteller Luis Borges. Zijn grootste zonde was niet: stelen of bedriegen. Ze was ook niet: hoogmoed, hebzucht, wellust, jaloezie, onmatigheid, boosheid of luiheid. Zijn grootste zonde was ontrouw plegen aan het hachelijke, prachtige spel van het leven, omdat hij verkeerd gekozen heeft. Niet voor het geluk dat leven is, maar voor het surrogaat, ‘de symmetrische disputen van de kunst’. Symmetrie in de betekenis die Borges daaraan hecht, verwijst naar De Aleph, de eerste letter, die Alles spiegelt in Allen: als een oneindig spel van spiegelbeelden: het kosmische web. Deze oneindige spiegelsymmetrie, dit dans-achtige van plaats verwisselen van alles in alles, heeft hij versmald tot het spel van de kunst, en dat is de dichter fataal geworden. Hij is niet gelukkig geweest.
Wat gebeurt er als mensen zich de wereld voorstellen als een materiële uitgebreidheid enerzijds en dit leven noemen en een vergeestelijking anderzijds, en dit kunst of cultuur noemen, waarna zij vervolgens, ondanks moeizame speculaties, geen brug meer kunnen vinden tussen de twee elementen van hun eigen dualistische voorstelling?
Was er een moment geweest waarop wij hadden kunnen kiezen voor geluk? Jazeker, ‘mijn geest’ zegt de dichter ‘heeft zich toegelegd op symmetrische disputen van de kunst, die futiliteiten vlecht’. Hij heeft namens ons de verbinding verbroken. De kunst spiegelde niet langer het leven. Zij zong zich los van het leven en spiegelde louter nog zichzelf. Kunst en cultuur, niet in de zin niet van schepping, maar in de zin van surrogaat, van afleiding: kunstlicht in plaats van het zonlicht. Hij is het water, de lucht en de wolken vergeten. Het vuur vermijdend dat warmt of verbrandt. Hij is net als wij van de wetten van het leven vervreemd geraakt en heeft daar een tweede, schitterende, maar kunstmatige wet voor in de plaats gesteld. Het levens- of vrouwelijk- of erosprincipe heeft hij geofferd aan het mannelijke of logosprincipe dat samenvalt met geest, licht, orde, en de gespiegelde zon van de kunst. Hadden wij ook anders kunnen kiezen?
De eerste wet van de ecologie
Als we het eens zijn met Barry Commoner’s ‘eerste wet van de ecologie’, dat alles is verbonden met al het andere, moeten we concluderen dat de kunst niet boven de materiële wereld zweeft in een of andere esthetische ether, maar een rol speelt in een immens complex, globaal systeem waarin energie, materie en ideeën op elkaar inwerken. Borges weet dat. In zijn magische metafysica is de natuur vol sprekende stemmen, waarvan sommigen – op de meest begenadigde en beangstigende momenten – doordringen tot in het menselijke bewustzijn van de dichter. De dichter belichaamt op die momenten, net als andere sjamanen, magici, yogi en soefi’s een natuur die zich in en door hem uitspreekt.
In The spell of the Sensuous (1996) en Becoming Animal (2010) liet David Abrams zien hoe de menselijke stem in een archaïsche cultuur tot op zekere hoogte deel heeft aan de stemmen van wolven, wind en golven, van aarde lucht en vuur. In een sjamanistische trance kan de poëzie van alle schepselen intuïtief begrepen worden, of sterker nog: zich realiseren.
Niet alleen archaïsche orale culturen, maar ook onze, op de geschreven taal berustende cultuur, moet beschouwd worden als magisch. Geschreven taal is magisch in haar transformerende kracht op het menselijke bewustzijn. We jagen naar betekenis over geprinte pagina’s zoals we eens joegen op wilde dieren. De 24 letters van het eindig alfabet, die ik op mijn laptop combineer tot een oneindig verhaal, de krassen en krabbels waar je nu op focust, die over het witte oppervlak dwarrelen van de Krant van de Aarde, verschillen nauwelijks van de voetafdrukken van een prooi in de sneeuw. We lezen deze sporen met organen die in de loop van duizenden jaren zijn verfijnd door onze inheemse voorouders… op jacht naar de betekenis, die de ontmoeting met de Ander in ons leven brengt. Het geluk van de jager.
Bezielde poëzie
In onze meest bezielde poëzie zijn we niet zo heel erg ver verwijderd van de primitieve geest waarvan we ons denken te hebben verlost. Bezielde taal scheelt hemelsbreed van ‘kunstmatige taal’ en is veel minder door de logica bepaald dan lang werd aangenomen; een oeroude, schijnbaar overwonnen magie, die verbonden is met een bezielde aarde en een oeroud sjamanisme verschijnt niet alleen in de poëzie, maar ook in wetenschappelijke ideeën, zoals de Gaia-theorie, de Diepe ecologie en moderne veldtheorieën, zoals The Cosmic Web, Scientific Field Model. Deze theorieën laten zien dat bezielde taal voorkomt uit een belichaamde relatie met de natuur. Dat woorden, nadat alles gezegd is over hun relatie tot de werkelijke dingen, van oudsher een substantie hebben, en responsief zijn ten opzichte van wind, regen, vogels.
Biedt deze bezielde poëzie van de wereld niet een prachtig alternatief voor het op zichzelf betrokken ongelukkige afgezonderde ik, dat we zo lang al zijn geweest? Borges realiseert zich dat de poëzie niet genoeg heeft aan zichzelf. Dat zij altijd zwanger is van de wereld. Poëzie kan nooit geheel gescheiden worden van het prachtige risico dat leven heet. Mijn voorouders, zegt Borges, hebben me moed tot de natuur, de materiële dimensie van het bestaan vermaakt.
Het verwaarlozen van de aarde en de elementen
Verdringen van die door en door sensibele natuur staat gelijk aan de verdringing van lichamelijkheid, van zintuiglijkheid en aan het verwaarlozen van de aarde en de elementen De natuur heeft plaatsgemaakt voor de taal van de wet, de wetenschap en logica; voor de symbolische orde van een artificiële intelligentie die de vloeibaarheid van de wereld stolt in nullen en enen. Op bepaalde momenten echter, wordt die orde doorbroken door de on-persoonlijke glorieuze en verschrikkelijke ondergrond van het bestaan, dat wil zeggen, door dromen, door waanzin, door poëzie, demonie en door heiligheid. Wat gebeurt er als we de fictie van het autonome ‘ik’ durven loslaten, en mee woekeren met de dingen? Misschien ligt ‘het diepe’ niet primair in de mens, maar juist ergens daarbuiten – niet alleen in onze verhoudingen tot andere mensen, maar in de wereld zelf.
Waar het in een 21ste -eeuwse esthetica om zou kunnen gaan is het besef dat het onderscheid tussen ons en de wereld, tussen natuur en cultuur, tussen kunst en leven wezenlijk neurotisch is. Neurotisch, omdat het voortkomt uit de behoefte om de dingen te beheersen. We zijn best bereid toe te geven de mindere te zijn van elkaar, we zijn ook zeker bereid te denken over inclusiviteit, gelijke behandeling, positieve discriminatie en noem het maar op, maar die hoge moraliteit is louter cosmetica, zolang we vast blijven houden aan onze uitzonderingspositie in de kosmos. De vraag is niet langer: wat is de gender, klasse, of etniciteit van een lichaam, maar wat is de duurzaamheid ervan; hoeveel werkelijkheid, hoeveel aarde, hoeveel water, lucht en vuur kan het verdragen? Door de nadruk te leggen op duurzaamheid als het vermogen tot verdragen, gaan we zien dat moraal met duurzaamheid, genot en begrip samenvalt in plaats van met identiteit.
Onze voorouders hebben ons moed vermaakt
Laten we beginnen met verhalen te vertellen over een aarde die veel meer omvat dan alleen de verbondenheid van mensen. Stenen, rotsen, planten, dieren, sterren, goden, water, lucht, aarde, de grondstoffen, en alles wat wij daarmee hebben gemaakt: de truien die we dragen, de straten waar we doorheen fietsen, de eb en de vloed van het water dat de aarde omringt, de sterrenhemel die zich boven ons uitspant – we staan nergens boven, maken deel uit van het kosmisch web. We hebben geen morele oplossingen nodig voor alles wat er misgaat in onze wereld, maar menselijke verhalen over wat ons overwoekert. Laten we bij de moeilijkheden blijven, laten we ons niet laten afleiden, laten we niet vluchten in identiteitspolitiek of technologische dromen. Wat op het spel staat is het lot van de aarde zelf. Onze voorouders hebben ons moed vermaakt. Ik hoop dat we van onszelf kunnen zeggen: ‘Ik ben moedig geweest. Nooit wijkt van mijn zijde het zonlicht van de gelukkige aardemens die ik was’.