De kleine wildernis: experimenteel woudje
Tekst: Gilles Havik | IVN/fotografie Jessica de Lepper
In Zaandam plantten leerlingen van de basisschool eind vorig jaar stekjes voor het eerste kleine woud van Europa. Een dichtbegroeid stukje bos met een diversiteit aan inheemse boomsoorten. Het is een experiment en als het goed gaat verspreiden de kleine woudjes zich binnenkort misschien als een lopend vuurtje. “Dat heeft dan positieve gevolgen voor onderwijs, biodiversiteit en klimaat.”
Wie aan het Nederlandse platteland denkt, ziet al snel een vlak, open en uitgestrekt landschap voor zich, met grazende koeien en hier en daar een boerderij met een boom. Veel betrokkenen in planning houden dit beeld graag in stand. Zo niet Daan Bleichrodt, initiatiefnemer van het project de Kleine Wildernis van het Instituut voor Natuureducatie en Duurzaamheid (IVN). Hij ziet liever meerdere kleine wouden in Nederland, zowel in de stad als op het platteland. Zulke woudjes (in het Engels ‘tiny forests’) zijn zo dichtbegroeid dat er geen mens of koe naar binnen kan.
Een groen experiment
De stekjes van het eerste kleine woud in Europa gingen eind vorig jaar de grond in in het Darwinpark in Zaandam. Daar plantten leerlingen van twee nabije basisscholen in totaal 36 inheemse boomsoorten op een gebied van 9 bij 23 meter. “Veel te veel”, zeggen sommige bosbouwers. “Die groeien elkaar kapot.” Maar volgens aanwezige Shubhendhu Sharma, die met zijn organisatie Afforestt over de hele wereld woudjes aanlegt, is dat veelgehoorde kritiek en wordt het tegendeel keer op keer bewezen.
‘De woudjes zijn zo dichtbegroeid dat er geen mens of koe naar binnen kan’
De aanleg van de Kleine Wildernis is geïnspireerd op de Miyawaki methode. Deze methode is vernoemd naar de Sharma’s leermeester Aikira Miyawaki, die haar al vanaf de jaren ’70 ontwikkelt. Zijn idee was simpel: traditionele bosbouw wereldwijd houdt te weinig rekening met hoe de natuur écht werkt.
Mensen zien de natuur te vaak zoals ze haar willen zien. In aangelegde bossen zoals in Nederland, staan bomen veel verder uit elkaar dan in oorspronkelijke, natuurlijke bossen, zoals in de Amazone of in delen van de Ardennen. Daar is het veel moeilijker om door de beplanting heen te komen. Kijk in de lente maar eens onder een volwassen boom. Daar groeien allemaal kleine steeltjes, soms heel dicht bij elkaar. Dat zijn allemaal jonge boompjes die eigenlijk omhoog gaan groeien. Degene die daarvan overblijven worden tijdens uitdunningen verwijderd.
De dichte beplanting is niet het enige dat De Kleine Wildernis onderscheidt van een traditionele manier van bossen planten. Ook de bewerking van de grond speelt een belangrijke rol. Elementen waar goed op wordt gelet zijn de poreusheid van de grond, de aanwezige voedingstoffen en de beschikbaarheid van water. De grond in de omgeving van dit project is vooral dichte veengrond. Om het losser te maken is die tot een meter diep afgegraven, en vermengd met 3000 kilo stro. Als voedingsstof werd 1200 kilo geitenmest toegevoegd. Ook werd er gekeken naar de beschikbaarheid van water, zodat eventueel watervasthoudend materiaal aan de bodem kon worden toegevoegd. Dat was in het polderlandschap van Zaandam geen zorg. Na het planten werd over de hele bodem een laag strooisel verspreid, een truc uit de biologische landbouw om te voorkomen dat onkruid de kop op steekt, het krijgt zo geen licht.
Concurreren en complementeren
Omdat de bomen zo dicht op elkaar staan, strijden ze van jongs af aan om licht. Daardoor zullen ze allemaal snel omhoog groeien, en al binnen twee jaar langer zijn dan een mens. Het is de bedoeling dat ze samen snel uitgroeien tot een klein maar hoog, dichtbegroeid woud van onder tot boven begroeid met takken en bladeren. En hoewel concurrentie om licht de bomen de hoogte in drijft, is het idee dat dit effect verminderd wordt door de diversiteit. Elke boom groeit namelijk op zijn eigen manier, zowel in takken als in wortels, en samen passen ze als een grote driedimensionale puzzel in elkaar. Door de selectie van boomsoorten ontstaan zo vier lagen met begroeiing op verschillende hoogtes, die elkaar genoeg ruimte geven om te overleven.
Om de sceptici te overtuigen dat dit experiment goed resultaat gaat opleveren, is naast de Kleine Wildernis een door de Zaanse groenbeheerders ontworpen vogelbosje aangelegd. De vraag is nu welk deel de meeste vogels en biodiversiteit gaat trekken. De betrokken organisaties zullen de ontwikkeling van beide bosjes nauwgezet volgen. De heer Bleichrodt gelooft trouwens dat de twee bosjes elkaar ook kunnen versterken. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat de vogels gaan eten in het vogelbosje, waar veel bessen hangen, maar gaan wonen in de Kleine Wildernis, waar ze beter beschut zullen zijn tegen roofvogels. Maar zo ver is het nog niet. Pas in mei kun je zien of de jonge bomen zijn aangeslagen, en pas aan het einde van het eerste jaar is er zicht op de vraag of deze methode ook in Nederland gaat lukken.
Kleine woudjes als leerschool
Omdat het IVN zich normaal gesproken voornamelijk bezig houdt met het verbinden van mensen met de natuur, is er door de Kleine Wildernis een pad aangelegd. Dat heeft als voordeel dat je het gebied in kunt wandelen en zo echt het gevoel hebt dat je in een woud staat. Zo ontstaan eindeloze mogelijkheden voor scholen uit de buurt, stelt Bleichrodt. Wat gebeurt er allemaal in een bos? Bomen maken zuurstof, vangen CO2 op, er zijn bodemprocessen aan de gang, de aanwezigheid van flora en fauna etc.. Het kan gaan over eenvoudige onderwerpen voor de jonge kinderen en meer ingewikkelde voor de ouderen.
Als de Kleine Wildernis slaagt, lijkt het Bleichrodt een goed idee om meer van dit soort woudjes aan te leggen. Naast potentie voor educatie voor jong en oud, zijn er andere voordelen aan deze woudjes verbonden. Er kunnen bijvoorbeeld stadsproblemen mee worden aangepakt. Kleine wouden zuiveren de lucht, houden water vast en slaan relatief veel CO2 op, wat helpt tegen klimaatverandering. Door tamme kastanje of hazelnoot toe te voegen, kunnen ze ook gaan leven als plukbos. En hoewel ze duur zijn in de aanleg, zijn kleine wouden op lange termijn onderhoudsarm. Een groeiend aantal gemeentes in Nederland is om die redenen nu al geïnteresseerd in de aanleg van een klein woud. Bleichrodt is hier verheugd over, want door er meer aan te planten kun je testen of de aanpak ook onder andere omstandigheden werkt. Hij is dan ook van plan om na verloop van tijd, geholpen door de kennis van Miyawaki en Sharma, een handboek te maken over hoe je dit het beste aanpakt.
Vele kleintjes, één grote?
Het zou dus zomaar kunnen gebeuren dat deze efficiënte bosbouwmethode ook buiten de stad bredere weerklank vindt. Bos rond een akker kan er namelijk voor zorgen dat voedingsstoffen en water beter worden vastgehouden, en dat er minder pesticiden nodig zijn. Dicht bos vermindert namelijk de wind rondom het land, waardoor er minder pesticiden wegwaaien.
‘Kleine wouden rond een akker zorgen ervoor dat voedingsstoffen en water beter worden vastgehouden en dat er minder pesticiden nodig zijn.’
In de polders zouden kleine woudjes verzakking van de grond kunnen tegengaan. Om dat te bereiken zal het gevestigde beeld van het Nederlandse polderlandschap wel een beetje moeten worden bijgesteld. Maar, vindt Bleichrodt, en met hem ook Sharma en Miyawaki, door menselijk ingrijpen zijn veel gebieden saai geworden. We zijn het eigenlijk aan de natuur verplicht om de door de mens veroorzaakte schade te herstellen. Liefst zo snel mogelijk.