De Koningin van het Kanaal
Jersey is een bijzonder eiland. Subtropisch dankzij de warme golfstroom, rijk dankzij de financiële sector en lyrisch prachtig dankzij de weelderige vegetatie en afwisselende landschappen. En dat alles op een stukje grond zo groot als Texel. Welcome to the Queen of the Channel.
Tekst: Marco Barneveld | Fotografie: Rene Koster
De Beneteau 393 pruttelt op de motor de haven uit van Saint Helier, de hoofdstad van Jersey. Het heeft weinig zin om vandaag de zeilen te hijsen. Er staat vrijwel geen wind. De bootsnelheid die je daarmee maakt, wordt teniet gedaan door de stroming die veroorzaakt wordt door de enorme getijde verschillen. “Soms met een verschil van wel twaalf meter in hoogte,” vertelt David de Cateret, director van Jersey Tourisme vanachter het roer van zijn eigen schip. “Als je hier vaart moet je de getijdentabellen goed in de gaten houden, anders kan het gebeuren dat de zee onder je droogvalt en je een stuk terug moet lopen over de zeebodem naar de wal. Het is niet heel ingewikkeld hoor, maar je moet er wel rekening mee houden.” De Cateret kan het weten als geboren en getogen Jerseyman. Zijn familienaam gaat al een jaar of duizend terug op het eiland en is rechtstreeks terug te voeren op de Noormannen. Dan zitten die vreemde getijden gewoon in je bloed
Jersey is een eiland op 22 kilometer voor de Franse kust van Bretagne in de baai van de Mont Saint-Michel. Het ligt ongeveer 161 kilometer ten zuiden van het Verenigd Koninkrijk. Het is van Guernsey, Alderney, Sark en Herm het grootste en meest zuidelijk gelegen eiland van de Kanaaleilanden. Jersey meet 16 kilometer van oost naar west en 10 kilometer van noord naar zuid. Ter vergelijking: het is qua oppervlak even groot als Texel. De belangrijkste havenplaatsen zijn Gorey, aint Aubin en Saint Helier. Eigenlijk is Jersey een soort platliggende taartpunt: een plateau dat oploopt vanaf de zandbaaien in het zuiden tot kliffen van wel honderdvijftig meter hoog in het noorden
Vruchtbare parel
Klinkende exotische bijnamen zijn er voor Jersey: Queen of the Channel of The English Riviera. De brochures prijzen zeventig kilometer gevarieerde kustlijn aan. Ruig in het noorden, liefelijk in het zuiden. Met granieten kliffen, baaien, grotten en prachtige stranden die bij laagwater soms wel honderden meters breed zijn en bij hoog water soms helemaal verdwijnen.
Er is niets van gelogen. Jersey is een groene, vruchtbare parel. De rijkheid aan planten en kleurige bloemen geven het de aanblik van een haast perfect onderhouden, ruige tuin. George Eliot, de Britse schrijver,noteerde in 1857 tijdens een vakantie: “Such grassy vallies in this delicious island, with sleek cows turning mild faces on us as we pass them: such shadowy lanes and glimpses of the sea at unexpected openings.” Er is weinig veranderd. Gers ey – zoals de Scandinavische voorvaderen het ooit noemden – is nog steeds een eiland dat lyrische gedachtes oproept bij haar bezoekers, ondanks dat er inmiddels bijna honderdduizend man woont en het inmiddels bekend staat als belastingparadijs waardoor bijna 40 procent van de inwoners in de financiële sector werkt met een jaaromzet van 2,5 miljard pond. Die sector is bijna tien keer zo groot als het toerisme.
Mooie vis
We rijden met Dave Sellars, ook geboren en getogen Jerseyman, over de altijd drukke A1. Ongeveer 90% van de inwoners woont in Gorey, Saint Aubin en Saint Helier. Die plaatsen liggen alle drie langs de A1. “Het is slechts een paar kilometer, maar toch kun je er soms wel een uur over doen,” zegt Sellars. “De wegen zijn eigenlijk te smal voor alle SUV”s. Ach ja,het is de prijs van het succes eigenlijk, dus we klagen niet.” Bij de haven van Saint Aubin, uitkijkend over de schepen die in de drooggevallen haven op de bodem liggen, bestellen we in The Bon Viveur een romige Guinness. De zoete lucht van rododendrons en wilde orchideeën vermengt zich met de zilte geur van drooggevallen wier. Wie van ware zeebanketten houdt, kan hier zijn hart ophalen. Op de overdekte markt in Saint Hellier staren prachtige exemplaren van heilbot, tarbot en zalm je aan met glanzende ogen. De doffe, droge blik van vis die al te lang uit het water is, zal je hier niet aantreffen. En wanneer je bij laagwater over de drooggevallen zeebodem wandelt, vind je onder iedere steen een koningsmaal aan fruits-de-mer.
“Opgroeien als kind hier was hemels,” verhaalt Sellars. “In de ochtend pakten we een handdoek en gingen naar zee. We zwommen en klommen de hele dag door. De opkomende en afgaande zee was een waar avontuur. Je moet altijd in de gaten houden wanneer het laagwater is. En dan als een haas zorgen dat je teruggaat. Want de zeebodem kent diepe en ondiepe plekken en het water wast verrassend verraderlijk. Zo was er een tijdje geleden een vrouw die aan het paardrijden was ver uit de kust. Ze vond zich ingesloten aan alle kanten door de zee en kon nog net het vege lijf en dat van haar ros redden door in één van de vele torens te vluchten. Ze ging met paard en al de trappen van de toren op terwijl de zee woest tegen het bouwsel beukte. De volgende dag moesten ze een groter en ouder paard de trappen opsturen om het andere dier naar beneden te krijgen. Die bleef ook waar hij was. Uiteindelijk kwam er een derde paard aan te pas die ze toren in moesten jagen. Uiteindelijk kwamen ze alle drie weer naar beneden. En dit is een verhaal dat goed afliep. Er zijn ook minder leuke verhalen. Maar als kind lagen we in de zomer altijd in de surf. Trouwens, eigenlijk is er weinig veranderd. Ik lig nog steeds ieder vrij moment in de zee,” lacht Sellars.
Rotsen en kliffen
Jerseymen zijn overleveraars, want de zon schijnt zelfs hier niet altijd. Wanneer donderwolken de luchten boven het eiland paars tot diepzwart kleuren, beuken brute golven stuk tegen de kust. Vele schepen vergingen op de rotsen en kliffen die rondom het eiland liggen. Soms wat dieper, dan weer volledig boven water maar altijd hard en scherp genoeg om een houten schip volledig open te rijten. Deze wateren waren een ware nachtmerrie voor schippers zonder precieze getijtabellen. Aan de rauwe noordzijde van het eiland kom je na een korte wandeling bij The Devil”s Hole: een grot die landinwaarts is ingestort waardoor een diep gat is ontstaan. Wanneer de golven aan de zeezijde de grot in klotsen, versterkt de tunnel het geluid en klinkt uit het gat een versterkte, angstaanjagende brul. Men dacht dat hier de duivel moest wonen. De duivel die schippers op de klippen liet lopen en hun ziel voor eeuwig verslond
Ooit verbond dit land de kusten van Engeland en Frankrijk en was er geen honderd tinten blauwe zee rondom Jersey, maar enkel dikke groene wouden vol wilde beesten, zoals de mammoet. Eerst maakte het land zich los van de Britse kust, veel later van de Franse. Vrijheid en onafhankelijkheid zit diep verankerd in de rotsen van Jersey. Bij heel laag water steken er bij Saint Ouen’s Bay zwarte stompen boven het water uit; een verzonken woud. Dat is alles wat er over is van de oneindige rijen eikenbomen die hier ooit in de prehistorie groeiden. Zelfs tot in de vorige eeuw was het eiland moeilijk begaanbaar. De diepe, groene valleien die het eiland van noord naar zuid doorsnijden, bemoeilijkten de bereisbaarheid
Zeewier oogsten
Toen er nog geen financiële sector was en het toerisme alleen was weggelegd voor de ultrarijken,
was het iedere dag een kwestie van overleven. Het land gaf vlees, graan en later aardappelen. De zee gaf vis. Vuren brandden op zeewier. Vraic genaamd in die vreemde Jersey tongval, dat nog het meest schijnt te lijken op de taal die de Normandische vorsten ooit spraken. Vraic buns zijn nog steeds een specialiteit op het eiland. En nee, die zijn niet gemaakt van zeewier. Het zijn een soort geurige krentenbollen. De naam komt voort uit de traditie wanneer deze bollen gemaakt werden. Op de dagen dat hele families bij laagwater zeewier gingen oogsten en hard en snel moesten werken om de zilte oogst op tijd, voor het wassende water hen weer inhaalde, op het droge te krijgen. Dan ging een snelle Vraic bun met een slok cider er best in. De Beneteau 393 zet koers naar de vuurtoren bij La Corbière. Een prachtig wit bouwwerk dat hier sinds 1873 schepen behoedt. Het water schittert duizend facetten goud in de gulle zomerzon. De zee zelf is bijna een spiegel. Even gooien we toch de zeilen uit als de bries ietsjes aantrekt, maar we houden het al snel weer voor gezien als we achteruit blijken te varen door de stroming. David de Cateret geniet zichtbaar achter het roer. Een visser zwaait en lacht breed als hij net een grote vis uit het water trekt. Hoog op de rotsen staat een bunker die nu dienst doet als bed & breakfast. De Cateret keert het roer zodat we op tijd weer in de haven zijn, gezien het terugtrekkende tij. “I love this island,” verzucht hij. Wij delen stilzwijgend zijn mening.