“Antroposofische gezondheidszorg past goed bij deze tijd”
Tekst: Cisly Burcksen
Veel patiënten ervaren dat ze baat hebben bij antroposofische gezondheidszorg, maar hoe zit het met de wetenschappelijke onderbouwing hiervan? Lector Antroposofische Gezondheidszorg Erik Baars vertelt over het belang en de resultaten van wetenschappelijk onderzoek op dit gebied.
Erik Baars werkt als senior onderzoeker Gezondheidszorg aan het Louis Bolk Instituut en is als lector Antroposofische Gezondheidszorg verbonden aan de Hogeschool Leiden. Met zijn onderzoeksgroep brengt hij in kaart welke bijdrage antroposofische gezondheidszorg kan leveren aan de kwaliteit van leven van de mens. Dat leidt onder meer tot het ontwikkelen van apps die patiënten zelfredzamer maken. De gezondheidsbevorderende insteek van de antroposofie blijkt bovendien goed aan te sluiten bij de opmars van gezondheidsbevordering in de reguliere medische wereld.
Hoe kwam je ertoe om onderzoek te gaan doen naar antroposofische gezondheidszorg?
“Tijdens mijn studie geneeskunde dacht ik: ‘Is dit nu alles?’ Het is een prachtige studie, waarbij ik altijd met veel bewondering heb gekeken naar hoe het organisme in elkaar zit en wat er ontwikkeld is om mensen te helpen. Maar ik vroeg me altijd af of er niet nog iets meer was. Daarom ben ik me gaan verdiepen in het complementaire veld; het integratieve veld zoals we dat tegenwoordig noemen. Uiteindelijk ben ik bij de antroposofie uitgekomen, omdat dat een stroming is die goed aansluit bij het wetenschappelijk denken en bij deze tijd. En het is een brede visie, die je ook terugvindt bij de vrijescholen en in de biologisch-dynamische landbouw. Antroposofie is in essentie een geesteswetenschap, een benadering die bedoeld is als aanvulling op de bestaande wetenschap. Dat betekent dat er onderzoek gedaan wordt, waar kennis uit voortkomt. Die kennis wordt toegevoegd aan wat we al weten op basis van eerder onderzoek, net als in de natuurwetenschappelijke wereld. Dat is volgens mij een van de sterke kanten van de antroposofische gezondheidszorg: dat er heel veel uitgewerkte kennis is, die naar mijn idee bovendien goed aansluit bij wat er natuurwetenschappelijk in de gezondheidszorg gevonden is.”
Welke meerwaarde biedt de antroposofische gezondheidszorg volgens jou?
Een belangrijke inhoudelijke aanvulling die de antroposofische gezondheidszorg biedt, zijn bijvoorbeeld de concepten over de heelheid en complexiteit van de mens. Een antroposofische behandelaar kijkt niet alleen naar de kwaal, maar naar iemands hele wezen. Ook het vertrouwen in het zelfherstellend vermogen van de mens is groot. Dat sluit aan bij de toenemende aandacht voor gezondheidsbevordering in de reguliere gezondheidszorg: een gezondheidsbevorderende benadering die zowel preventief als therapeutisch werkt. Binnen de reguliere zorg is het bestrijden van ziekten nog altijd het belangrijkste, maar ook daar is steeds meer aandacht voor vraagstukken over vitaliteit en eigen regie van de patiënt. Ik denk dat wij daar iets te bieden hebben vanuit dat wetenschappelijke denken en de concepten over de heelheid van de mens. Ook op methodisch gebied kan de antroposofische gezondheidszorg een bijdrage leveren: hoe begeleid je bijvoorbeeld een behandelproces dat uitgaat van de patiënt als individu, en niet van een behandelprotocol?
Dat is een van de dingen die we op de Hogeschool Leiden onderzoeken, in samenwerking met de opleiding Kunstzinnige Therapie. Ook in de reguliere gezondheidszorg is dat een belangrijk vraagstuk, zeker nu de aandacht voor personalised medicine (waarbij behandeling op maat centraal staat) toeneemt.”
Kun je een concreet voorbeeld geven van die bijdrage aan personalised medicine en eigen regie van patiënten?
“Zeker. Ik denk dan aan apps die helpen bij het vergroten van je zelfredzaamheid als patiënt. Een app die je leert om te gaan met koorts en koortsende ziekten bijvoorbeeld. In de antroposofische gezondheidszorg zien we koorts meestal als iets positiefs: het is een natuurlijke manier van het organisme om zelf de ziekte te overwinnen. Dat proberen we dan goed te ondersteunen. Ook de reguliere medische wereld ziet koorts nu als een gezonde reactie van het lichaam. Lange tijd werd het echter gezien als een symptoom van ziekte, als iets dat bestreden moet worden. Daardoor weten veel mensen niet goed hoe ze ermee om moeten gaan. Ouders van jonge kinderen zitten daardoor met vragen als: hoe hoog mag koorts worden? Wanneer moet je actie ondernemen? In de antroposofische gezondheidszorg is daar veel ervaring mee. Op basis van die kennis ontwikkelt de Duitse hoogleraar en kinderarts David Martin momenteel een app die dergelijke vragen beantwoordt. De app geeft ouders handvatten en vertelt waar moet je op letten en wanneer je aan de bel moet trekken of naar een arts moet gaan . Dat soort toepassingen zijn denk ik heel zinvol.”
Kan de antroposofische gezondheidszorg eraan bijdragen dat we minder medische kosten maken en dat de zorg dus goedkoper wordt?
“Uit een onderzoek dat we hebben uitgevoerd samen met Peter Kooreman, hoogleraar gezondheidseconomie aan de Universiteit van Tilburg, kwamen inderdaad aanwijzingen dat dat mogelijk is. Voor dat onderzoek raadpleegden we databases van zorgverzekeraars, en vergeleken we de kosten van patiënten van een reguliere huisarts met die van patiënten van huisartsen die aanvullend complementair werken. Daaruit bleek dat die laatste groep aanzienlijk minder medische kosten heeft, en dat vooral drie dingen daarbij een rol spelen. De patiënten van de complementaire artsen hadden minder specialistische zorg nodig, minder reguliere geneesmiddelen én ze maakten minder kosten in hun laatste levensjaar, waarin doorgaans de hoogste medische kosten worden gemaakt in een mensenleven. Dat komt overeen met wat andere onderzoeken laten zien. Hoe dat komt, is nog niet precies uitgezocht. Maar er is een aantal mogelijke verklaringen. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat er in de antroposofische zorg aanvullende therapieën zijn, gericht op gezondheidsbevordering, die ervoor zorgen dat mensen minder kans hebben om ziek te worden of sneller herstellen. Of dat complementair werkende artsen meer zelf kunnen oplossen en iemand minder snel door hoeven te sturen naar de tweedelijnszorg. Dat is nog niet bewezen, maar wel een aannemelijke veronderstelling.”
Je hoort wel eens zeggen dat mensen die gebruikmaken van antroposofische zorg gezonder zijn omdat dit voornamelijk mensen zijn met een hoog opleidingsniveau en een ruim inkomen, die toch al heel bewust met gezondheid bezig zijn. Kan dat ook een verklaring zijn?
“Bij een deel van de patiënten in zo’n praktijk is dat zeker het geval. Maar complementaire zorg trekt juist ook heel veel patiënten met chronische klachten aan. Er komen echt niet alleen mensen met een hoge sociaaleconomische status en een gezonde leefstijl op af. Slechts een klein deel van de patiënten kiest bewust voor deze zorg, maar de meerderheid niet. Naar de achtergrond van die bewuste kiezers is nog weinig onderzoek gedaan. Wel weten we dat er veel mensen bij zitten met een GGZ-achtergrond, dus met psychische problemen.”
Ondanks dat reguliere en antroposofische gezondheidszorg elkaar kunnen aanvullen, staan complementaire behandelwijzen ook onder druk en worden ze soms afgedaan als onbewijsbaar of kwakzalverij. Hoe sta je daarin als wetenschapper? Is het niet lastig om je staande te houden in een natuurwetenschappelijke wereld wat dit betreft?
“Dat is eigenlijk heel simpel. Voor mij staat het vast dat het antroposofisch mens- en wereldbeeld een belangrijke aanvulling biedt. Wetenschappelijk onderzoek helpt om dat zichtbaar en toegankelijk te maken. Ik heb niet alleen veel onderzoek gedaan, maar ook twee jaar in de interne geneeskunde gewerkt en veertien jaar in de psychiatrie. Daar heb ik gezien hoe waardevol de bijdrage van de antroposofische gezondheidszorg is. Dat wil ik graag zichtbaar maken en dan is wetenschappelijk onderzoek heel belangrijk. Daarmee kun je laten zien wat nu waar is en wat niet. Maar de eigenheid van dit soort aanvullende zorg vraagt om onderzoek dat de antroposofische benadering intact laat. Daar is in het verleden te weinig aandacht voor geweest. Je moet het onderzoeken op een manier die deze benadering recht doet. Daarom zoeken we naar aanvullende onderzoeksmethoden, naast de gebruikelijke gerandomiseerde klinische trials. Het staat inderdaad onder druk, maar er is ook een andere ontwikkeling gaande. Die complementaire stroom maakt deel uit van een wereldwijde beweging. Maar alleen door deze zorg in z’n eigenheid te onderzoeken kun je het recht doen. Inmiddels is er steeds meer goede kwaliteit wetenschappelijk bewijs.”