Minder angsten dankzij kunstzinnig werk?
Tekst: Cisly Burcksen
Tot rust komen door een blauw schilderij te maken, of aan je concentratievermogen werken met het boetseren van een bol... het zijn slechts enkele voorbeelden waarvoor kunstzinnige therapie wordt ingezet. Maar hoe werkt dat nu precies? Binnen de antroposofische gezondheidszorg is daar veel ervaringskennis over, maar wetenschappelijk gezien is er nog maar weinig bekend over hoe deze therapie werkt. Onderzoeker Annemarie Abbing wil hieraan een bijdrage leveren met haar promotieonderzoek.
“Kunst, en vooral het zelf beoefenen ervan, verrijkt je als mens. Omdat ik ervan overtuigd ben dat dat een helende werking heeft, vind ik het belangrijk om daar een zo wijd mogelijke bekendheid aan te geven,” zegt Annemarie. Ze is verbonden aan het Lectoraat Antroposofische Gezondheidszorg van de Hogeschool Leiden en doet onderzoek naar documentatiemethoden voor kunstzinnige therapie bij angststoornissen. Aansluiten bij reguliere wetenschappelijke concepten vindt ze daarbij van groot belang.
Wat is kunstzinnige therapie eigenlijk?
“Het is een ervaringsgerichte therapie, waarbij kunstzinnige middelen zoals tekenen, schilderen en boetseren worden ingezet om het welzijn en de gezondheid van de cliënt te bevorderen. Bepaalde kenmerken van een kunstvorm, zoals een kleur of vorm waarmee gewerkt wordt, kun je zien als een medicijn dat op het gevoelsleven van de cliënt inwerkt. Deze therapie bestaat sinds ongeveer 1920 en is ontwikkeld vanuit de antroposofische gezondheidszorg, op basis van aanwijzingen die Rudolf Steiner heeft gegeven. Later is dat verder uitgewerkt door anderen, zoals Margaretha Hauschka. Naast kunstzinnige therapie met beeldende middelen zijn ook therapieën met muziek en met drama en spraak.”
In welke situaties wordt kunstzinnige therapie voorgeschreven?
“Soms maakt het deel uit van een meerledig behandelplan, waarin een patiënt naast kunstzinnige therapie bijvoorbeeld ook nog antroposofische medicatie krijgt, of ritmische massage. Maar het kan ook op zichzelf staand worden gegeven. Het wordt vooral ingezet bij ontwikkelingsgerichte problemen. Omdat het non-verbaal is, werkt het vaak goed bij kinderen. Die zitten nog sterk in hun beleving en vinden praten over een probleem vaak lastig. Je kunt ermee werken aan bijvoorbeeld slaapproblemen, woedeaanvallen, verlegenheid, het verwerken van trauma’s of de scheiding van ouders. Ook voor volwassenen is de toepassing heel breed: bijvoorbeeld bij rouwverwerking, bij burn-out, of bij mensen die een ontwikkelingsvraag hebben. Door het non-verbale karakter is het ook heel geschikt voor dementerende ouderen. Als cliënt hoef je zelf niet creatief te zijn om baat te hebben bij kunstzinnige therapie. Het helpt wel als je het prettig vindt om te doen, en in wezen is ieder mens van nature creatief. Het gaat bovendien niet om het maken van een kunstwerk dat je aan de muur kunt hangen, maar om het proces van het kunstzinnig werken en wat dat met jou doet.”
Met welke technieken werkt een kunstzinnig therapeut?
“Dat is natuurlijk afhankelijk van of je met muziek, drama of beeldende kunst werkt. Zelf weet ik het meeste van beeldende technieken. De bekendste techniek van de kunstzinnige therapie is het nat-in-nat-schilderen, wat op de vrijeschool ook veel gedaan wordt. Je maakt dan je papier vochtig en daar schilder je op met verdunde aquarelverf, met heel rustige streken van links naar rechts. Het is een heel geschikte manier om echt alleen maar kleur te beleven en deze intens in je op te nemen. De werking van kleuren is inmiddels al wetenschappelijk bewezen: van rood gaat je bloeddruk omhoog bijvoorbeeld, en blauw heeft juist een rustgevend effect. Zo hebben alle kleuren hun eigen werking op de mens. Een andere veelgebruikte techniek is het waarnemend tekenen. Dat is erop gericht je in de realiteit te brengen en je bewust te maken van de schoonheid om je heen. Ook boetseren komt vaak voor. Het boetseren van een bol bijvoorbeeld, bevordert je concentratie omdat je naar één punt toe werkt. In alle gevallen stelt de therapeut in overleg met de cliënt behandeldoelen op, en kiest daar dan geschikte middelen en de opdrachten bij.”
Kun je iets vertellen over de wetenschappelijke onderbouwing ervan?
“Er is nog weinig wetenschappelijk onderzoek naar gedaan, dus het is lastig om daar iets over te zeggen. De basis voor de behandelingen is vooral de jarenlange ervaringskennis van de therapeuten. Als je begint aan de vierjarige hbo-opleiding tot kunstzinnig therapeut, is het eerste jaar dan ook vooral gericht op het heel bewust leren waarnemen van de effecten van kleuren, vormen en technieken. Je ervaart wat dat met jezelf doet en bespreekt dat ook met medestudenten, om het uit het subjectieve te halen en te leren hoe je dit voor je cliënten kunt gaan inzetten. Er is wel vakliteratuur beschikbaar, maar in algemene wetenschappelijke taal is er nog maar weinig gepubliceerd. Dat komt omdat wetenschappelijk onderzoek in het verleden nooit prioriteit kreeg. De therapeuten zijn nauw betrokken bij hun cliënten en zijn niet echt onderzoeks-minded. Ze vinden dat dat afleidt van de afstemming die ze op de cliënt hebben. Tegenwoordig is het voor elke interventie nodig om transparant te maken wat je eigenlijk doet en waarom, en moet je aannemelijk kunnen maken hoe het werkt. Daarom wordt er nu meer tijd en geld vrijgemaakt voor onderzoek, dat bijvoorbeeld door het Lectoraat Antroposofische Gezondheidszorg van de Hogeschool Leiden wordt uitgevoerd. Zoals mijn promotieonderzoek naar kunstzinnige therapie bij angststoornissen.”
Wat houdt dat onderzoek in?
“Aan mijn onderzoek deden zestig vrouwen met angstklachten mee. De helft daarvan kreeg therapie en de andere helft niet. Vooraf en na afloop van de onderzoeksperiode hebben we gekeken hoe het met hen ging, en de groepen met elkaar vergeleken. De mensen die therapie hadden gekregen, bleken enorm vooruit te zijn gegaan. Zij hadden duidelijk minder angsten en bleken beter in staat om hun emoties te reguleren. Om daarnaast ook in kaart te kunnen brengen wat er precies in de therapie gebeurt, was het belangrijk dat de therapeuten het behandelproces goed documenteerden. Het bijhouden van dossiers voor onderzoek is nieuw in de kunstzinnige therapie, dus daar hebben we een documentatiemethode voor ontwikkeld. Met de methode die er nu ligt, kunnen patiëntendossiers een mooi startpunt vormen voor het verzamelen van wetenschappelijk bewijs. Ze geven inzicht in wat er in de praktijk gedaan wordt en hoe het werkt. De dossiers geven input voor zogenoemde case reports: studies die het verloop van individuele behandelprocessen inzichtelijk maken. Zo kunnen we met dit onderzoek aansluiten bij de ontwikkelingen in de reguliere zorg, waarin gepersonaliseerde zorg ook een steeds grotere rol speelt. Je kijkt dan niet alleen maar naar ‘de ziekte’, maar stemt je behandeling af op het individu. In de antroposofische gezondheidszorg was dit altijd al gebruikelijk, maar daar is nooit zo duidelijk bekendheid aan gegeven. Met case reports kun je daar inzicht in geven. Met ons onderzoek sluiten we aan bij de reguliere wetenschappelijke standaarden. Dat is essentieel, want daarmee zorg je dat je onderzoek serieus genomen wordt en dat het impact heeft. Je moet nu eenmaal de taal van de reguliere wetenschap spreken om nader tot elkaar te komen. Daarnaast is het voor ons eigen vak van belang om niet alleen uit te gaan van kwantitatieve metingen. Je doet dan een bepaalde eigenheid van de antroposofische zorg tekort. Daarom is het ook belangrijk om binnen zo’n interventie te kijken hoe die helemaal wordt afgestemd op een individu en waar een therapeut z’n keuzes op baseert. Case reports zijn een hele goede manier om inzicht te geven in zo’n proces.”
Wat spreekt je aan in het doen van dit onderzoek?
“Ik ben sterk overtuigd van de helende werking van kunst op de mens. Zelf heb ik dat ook ervaren in mijn leven, toen ik als tiener mijn moeder verloor. Ik ben toen erg veel met muziek bezig geweest, ook om dat te verwerken. Daar heb ik enorm veel aan gehad. Ik wil graag dat die helende werking van kunst bekender wordt en dat er eerlijke en betrouwbare informatie over beschikbaar is. Over waar het wel voor werkt en waarvoor niet bijvoorbeeld. Met goed onderzoek kun je dat waarborgen.”
Dan ben je zeker wel blij met iemand als Erik Scherder, die veel aandacht genereert voor muziektherapie?
“Zeker, en met hoe hij het belang van muziekonderwijs op school benadrukt en wat het doet met de hersenontwikkeling van kinderen. Dat volg ik nauwgezet. Het is heel goed dat hij daar zo veel bekendheid aan geeft. Al richt hij zich wel sterk op de hersenen. In de antroposofie ga je ervan uit dat een mens nog veel meer is dan alleen een hoofd. Toch willen we daar graag bij aansluiten. De reguliere wetenschap en antroposofische gezondheidszorg hebben weliswaar verschillende visies, maar wel degelijk visies die elkaar kunnen versterken, verdiepen en aanvullen.”
Antroposofische geneeskunde is ontwikkeld op basis van aanwijzingen van Rudolf Steiner (1861-1925). Het is een uitbreiding van de reguliere geneeskunde, alleen afgestudeerde artsen kunnen de opleiding volgen, en sterk gericht op bevordering van het zelfherstellend vermogen. Ziekte moet uiteraard behandeld worden, maar kan tegelijk ook een ontwikkelingskans zijn voor het individu. De antroposofische geneeskunde gaat uit van het reguliere, reductionistische mensbeeld, aangevuld met drie andere ‘lagen’: vormkrachtenlichaam, ziel en Ik. Met dit mensbeeld kan de antroposofisch arts zich een uitgebreider beeld vormen van ziekte- en genezingsprocessen, psychosomatiek en de levensloop, en ook van de behandelmogelijkheden, zoals antroposofische geneesmiddelen, therapieën en leefstijladviezen. Artsen en andere behandelaars zijn te vinden via www.nvaz.nl.