
Aalscholvers, de oudste vogels op Aarde
Tekst: Marcel Boer | Beeld: Annemarie Edam
Aalscholvers zijn grote zwarte groenglanzende watervogels met lange snavel en zwemvliezen. De aalscholver is een van de oudste vogelsoorten (ca. 70 miljoen jaar) met eigenschappen die herinneren aan hun afkomst van dinosaurussen. De poten hebben reptielschubben en de veren zijn duidelijk gemodificeerde schubben. Aalscholvers hebben geen holle botten zoals de meeste andere vogels maar zware botten en kleinere luchtzakken, wat wel bij duiken maar niet bij vliegen voordelig is. Ook beschikken ze niet zoals de meeste watervogels over een talgklier, waarmee ze hun veren kunnen invetten. Na het duiken moeten de veren eerst drogen alvorens ze weer goed kunnen vliegen.
Vliegen, zwemmen en nestelen
Aalscholvers vliegen als ganzen in linie of V-formatie en zitten vaak op palen, in hoogspanningsmasten of andere hoge plaatsen met half uitgespreide vleugels om te drogen. Ze zwemmen diepliggend in het water met rechte hals en iets opgerichte snavel. Onder water is de voortstuwing met vleugels i.p.v. met poten. De vlucht vrij snel met gestrekte hals. Ze nestelen in kolonies op rotsrichels, booreilanden, in bomen en op de grond waar geen predatoren komen. Ze leggen regelmatig grote afstanden af tussen broed-, rust- en foerageergebieden. De miljoenen grote aalscholverkolonies in Zuid-Amerika zijn de grote leveranciers van de natuurlijke guanomest.
Jonge vogels zijn bruin van boven, licht van onderen en kleuren tot volwassenheid in het vierde jaar steeds donkerder. Lengte 80-100 cm, Spanwijdte 130-160 cm. Leeftijd max 17, gem. 4 jaar.
Maakt in broedkolonies gutturale en gakkende geluiden en is buiten broedperiode zwijgzaam.
Slikken vissen van 50 cm
Aalscholvers foerageren vooral ‘s ochtends in zout en zoet water. In zee, plassen, meren, sloten en grachten. Is zichtjager, die vis tot een diepte van max. 10 m achtervolgt.
Ze duiken (max. 40 sec.) individueel (vooral in helder water) maar ook in groepen (in troebel water) naar alle soorten vis. Vooral pos, baars, blankvoorn en spiering staan op het menu. Op het IJsselmeer kunnen groepen van wel 4.000 tot 10.000 vogels samen foerageren.
Een groep drijft een school van kleine visssen (10-20 cm) uit de diepere donkere waterlaag naar de oppervlakte, waar ze de vis vangen tegen de achtergrond van de oplichtende toplaag. Aalscholvers kunnen vissen inslikken tot 50 cm lang en 10 cm hoog. Zo nu en dan worden er aalscholvers gevonden, die gestikt zijn in een te grote vis.
Geen concurrent van sportvissers
Aalscholvers worden door brood- en sportvissers vaak ten onrechte als concurrent gezien. Uit de helderwitte gehoorsteentjes (otolieten) van vissen in braakballen blijkt dat 70% van de gevangen vis uit de commercieel niet belangrijke pos bestaat. Onderzoek over meer dan 20 jaar heeft aangetoond dat de visstand in wateren waar door aalscholvers wordt gevist sneller groeit en beter is dan in wateren waar geen aalscholvers vissen. In viskweekvijvers kunnen ze wel flinke schade veroorzaken. Ze maken aan elkaar duidelijk waar een goede visplaats is en maken massale foerageervluchten tot 50 km van de kolonie. Eten dagelijks ca. 450 gram vis. In de broedtijd ca. 1 kg voor het voeren van de jongen. Eten bij gelegenheid ook jonge sterns, meeuwen en watervogels.
Aalscholvers waren in de jaren zestig bijna uitgestorven
De aalscholver is in Nederland een talrijke broedvogel, doortrekker en overwinteraar. Broedt in kolonies; enkele grote kolonies van meer dan 1.000 broedparen, maar steeds meer in kleinere kolonies van 10-250 broedparen in bomen of op de grond. In de jaren zestig bereikte de aalscholverstand in Nederland een absoluut dieptepunt met nog geen 1.000 paar. Bij aalscholvers werden toen verontrustende concentraties van zeer giftige dioxines en PCB’s aangetroffen. Pas in 1965 werd de soort volledig beschermd. Daarna volgde een snelle groei met vele nieuwe kolonies, waaronder die in de Oostvaardersplassen, o.a. door toename van de visstand door fosfaatvermesting van het IJsselmeer.
Broedgebieden
18.700-21.700 broedparen gelijk aan 12 % van de West-Europese populatie broeden nu in Nederland. Zowel het aantal broedende als overwinterende aalscholvers is al jaren vrij stabiel. In de winter zijn dat 29.000- 38.000 vogels. De Kreupel in het IJsselmeer was met 10.000 ex. verreweg de grootste slaapplaats. De trek bestaat vooral uit wegtrek van vogels uit het IJsselmeergebied en doortrek van vooral Deense vogels. Het IJsselmeergebied en in de nabijheid van de Noordzee en Waddenzee zijn de belangrijkste gebieden voor broedende en overwinterende aalscholvers. Grote kolonies met meer dan 1.000 broedparen zijn de binnendijkse kolonie De Ven bij Enkhuizen, de Oostvaardersplassen en het kunstmatig eiland de Kreupel, Voornes Duin en de Geul op Texel.
Door afname van de watervervuiling en daarmee afname van de visstand in het IJsselmeer worden nu overal in het land tot in de kleinste slootjes vissende aalscholvers aangetroffen. Ook wordt er meer op zee gevist en slinken de binnenlandse kolonies b.v. van Naardermeer en Oostvaardersplassen (te ver van visgronden) ten gunste van duinkolonies.
De aalscholvers van het Hoefijzermeer bij Castricum profiteren van de toegenomen visstand voor Egmond in het windmolenpark, waar niet door trailers gevist kan worden.
Met de komst van broedende zeearenden in De Biesbosch zijn de aalscholvers daar als broedvogel vertrokken. In Duitsland is zelfs waargenomen dat zeearenden jonge aalscholvers van het nest halen. Ook recreatiedruk en boommarters zijn oorzaak van het mijden van De Biesbosch als broedgebied door aalscholvers. Het merendeel van de jonge vogels trekt in de winter naar gebieden rond de Middellandse Zee. De volwassen vogels overwinteren steeds meer in nabijheid van de broedplaats en veel langs de kust.
Nestbomen sterven af door vogelmest
De balts begint al in februari waarbij de mannen pronken met hun zwarte glanzende verenpak, witte keelveren en heupvlek en razendsnel vleugelgeflapper.
Het nest bestaat uit een stevig bouwsel van takken, bekleed met bladeren, grassen en waterplanten. Het mannetje brengt het meeste materiaal, terwijl het vrouwtje bouwt.
Wanneer aalscholvers in bomen broeden, sterven de nestbomen op den duur af door de uitwerpselen. Daardoor moeten kolonies zich voortdurend verplaatsen naar niet aangetaste stukken bos (goed te zien bij Hoefijzermeer).

Aalscholvers zijn vroege broeders, die vaak in februari al op eieren zitten. Legsel van 3-4 lichtblauwe eieren. Broedtijd 29 dagen. Eieren worden onder de voeten uitgebroed. Jongen krijgen voedsel door kop ver in de slokdarm van de oude vogel te steken of door uitgebraakte vis op te pikken. Tijdens zeer warm weer brengen ouders zelfs water. Bij gevaar braken de jongen voedsel op.
Bijzonder: Aalscholvers worden in Azië en vroeger ook in de Zaanstreek wel gebruikt voor de visvangst. Een keelring moest dan voorkomen, dat ze de vis inslikten.