Top

Meeuwen (Laridae) – Geliefd of verguisd?

Tekst: Marcel Boer | Beeld: Bigstock

Het grote verspreidingsgebied en de veel voorkomende hybridisatie leidt tot grote genetische spreiding tussen soorten en heeft waarschijnlijk een rol gespeeld bij de vorming van de vele soorten. Meeuwen zijn vogels net als kraaien en ganzen, die bij veel mensen weerstand oproepen. Weerstand die gevoed wordt door nepnieuws en eeuwenoude vooroordelen. Vogels, waarvan we menen dat er te veel van zijn of vogels, die andere (jonge) vogels opeten of vogels die schade aanrichten. De feiten, verkregen door wetenschappelijk onderzoek laten een veel positiever beeld zien.

Fantastische vliegers

Meeuwen zijn middelgrote tot grote witte langvleugelige vogels met grijze of donkere rug en vleugels, forse rode of gele snavel en stevige van zwemvliezen voorziene poten. De achterteen ontbreekt of is erg klein. Het zijn fantastische vliegers, ook bij stormwind. Ze kunnen zowel zweven als klapwieken en rusten vaak op het water maar zwemmen weinig. De geslachten zijn vrijwel gelijk. Gemiddeld zijn mannetjes iets groter dan vrouwtjes. Zomer- en winterkleed verschillen. In het voorjaar tijdens de balts zijn de vogels op hun mooist. Met een zuiver wit verenkleed en felgekleurde poten, snavels en monden door een betere doorbloeding.

In 100 jaar van twee naar dertien soorten

Rond 1900 kende Nederland slechts twee meeuwen als broedsoort; de Kokmeeuw en de Zilvermeeuw. Tegenwoordig zijn dat er tien. Kokmeeuw, Zilvermeeuw, Kleine Mantelmeeuw en Stormmeeuw zijn algemene broedvogels. De Zwartkopmeeuw is een snel toenemende en de Dwergmeeuw een schaarse broedvogel. De Drieteenmeeuw is broedvogel op olieplatforms in de Noordzee en een regelmatige doortrekker. De Grote Mantelmeeuw is een schaarse broedvogel en een talrijke wintergast, vooral langs de kust maar regelmatig ook in het binnenland. Twee steeds vaker in het winterhalfjaar waargenomen familieleden van de Zilvermeeuw zijn de Geelpootmeeuw en de Pontische meeuw.

Zilvermeeuw

Van beide soorten zijn hybride broedgevallen met de Zilvermeeuw in Nederland aangetroffen, vooral langs de grote rivieren. De oorzaak van hybridisatie is mogelijk het gebrek aan soorteigen partners. Je ziet dit elke keer als een nieuwe meeuwensoort in ons land voet aan de grond wil krijgen. Dat is begonnen met de eerste kleine Mantelmeeuwen en nu dus ook met de Geelpoot- en Pontische meeuwen. Bijna altijd is het vrouwtje van deze mengparen een Zilvermeeuw. De Dwergmeeuw tenslotte is een talrijke doortrekker. De Kleine en Grote Burgemeester zijn zeldzame wintergasten.

De Long Call en andere bijzondere geluiden

Sommige soorten zijn buiten het broedseizoen overwegend zwijgzaam. Meeuwen zijn vooral in kolonies luidruchtig en maken verdragende krijsende, kekkerende en miauwende geluiden ook wel kliauwen genoemd. Zilvermeeuwen, Kleine Mantelmeeuwen en Stormmeeuwen lopen bij imponeergedrag als onderdeel van de balts rond met uitgestrekt lichaam en hals, opgezette nek, schuin omlaag gerichte snavel en iets hangende vleugels onder het roepen van de zogenaamde Long Call. Dat is een staccato baltsroep waarbij door alle meeuwen de kop achterwaarts wordt gegooid en de snavel wijd wordt geopend en de felrode mondkleur wordt getoond.

Meeuwen zij alleseters maar individueel ook specialisten zoals patatmeeuwen!

Meeuwen horen als groep tot voedselgeneralisten. Individueel zijn meeuwen echter voedselspecialisten. Meeuwen die gewend zijn aan een bepaalde voedselbron zullen alleen op een andere overstappen wanneer een voedselbron vermindert of geheel verdwijnt. Bijvoorbeeld met het verdwijnen van vuilnisbelten. Zo bestaan er ook echt patatmeeuwen. Meeuwen die dagelijks de grote steden bezoeken en dan vooral de omgeving van snackbars.

Meeuwen

Kleine Mantelmeeuw

Het voedsel is zeer divers; van vis, krabben, kreeftachtigen, schelpdieren, insecten, wormen, aas, eieren, zaden, vruchten tot huishoudelijk en industrieel afval. Zilvermeeuwen eten verhoudingswijs meer mosselen (braakballen met veel schelpengruis), die ze vooral op strekdammen verzamelen.

Kleine Mantelmeeuwen eten meer vis (braakballen met veel schubben en graten) die ze vooral achter vissersschepen oppikken. Van overboord gezette vis en andere kleine zeedieren worden de kleinere prooien door kleine zeevogels en de grotere prooien door grote zeevogels opgepikt.

Kleptoparasitisme en kannibalisme

Grote meeuwen als Grote Mantelmeeuw, Zilver- en Kleine Mantelmeeuw nemen als ze de kans krijgen kleinere meeuwen hun voedsel af (kleptoparasitisme). De laatste jaren eten grote meeuwen ook steeds meer jonge soortgenoten, weide- en watervogelpullen en muizen zo is uit braakballenonderzoek gebleken. Grote Mantelmeeuwen vangen ook volwassen watervogels en kleine meeuwen. In kolonies van Zilver- en Kleine mantelmeeuwen zijn er ook meeuwen die zich specialiseren in het roven van eieren en jongen van soortgenoten. Soms neemt dat kannibalisme grotere vormen aan en gaan alle meeuwen zich aan kannibalisme te buiten. Waarschijnlijk bij het optreden van plotselinge voedselschaarste bijvoorbeeld wanneer in het weekend de vissersvloot niet is uitgevaren.

Pindakaas en Japanse oesters

Het opgespoten vogeleiland in het Haringvliet ligt bezaaid met glasscherven, die bleken te zijn uitgebraakt door de daar broedende meeuwen. Die scherven bleken afkomstig te zijn van een naburig glasverwerkingsbedrijf. De meeuwen hadden een voorkeur voor glas van pindakaas. De pindakaas werd verteerd en het glas werd verpakt in gras uitgebraakt. Sommige meeuwen hadden een uitgescheurde keelzak of een gespleten tong. Maar de schade was wonderwel beperkt. Sommige soorten zoals de Zilvermeeuwen hebben geleerd Japanse oesters, die te hard zijn om met de snavel open te krijgen, van grote hoogte op steen te laten vallen om zo bij vlees te kunnen komen.

Zee- en landmeeuwen en gemeenschappelijke slaapplaatsen

Sommige meeuwensoorten zijn sterk aan kust en zee gebonden, andere soorten komen tot ver in het binnenland voor, maar altijd in de buurt van water.

Van soorten die zowel aan de kust als in het binnenland voorkomen, is het broedresultaat van kustvogels significant beter. Vis, krabben en schelpdieren zijn hoogwaardiger voedsel dan huishoudelijk afval.

Meeuwen zijn zeer plaats- en partnervast. Ze hebben altijd dezelfde partner, broeden, foerageren en overwinteren op exact dezelfde plaatsen. Ze wisselen alleen van partner, broed- of foerageerplaats wanneer deze verdwenen is of als ze daar geen succes meer hebben. De meeste soorten zijn deels standvogel deels trekvogel. Vooral juveniele trekken weg en verblijven tot volwassenheid aan de Atlantische- of Middellandse zeekust.

In broedkolonies worden vrijwel geen onvolwassen meeuwen aangetroffen. In de winter wordt hun plaats, zowel langs de kust maar vooral in het binnenland ingenomen door grote aantallen meeuwen uit Noordoost-Europa. Deze wintergasten hebben vaste slaapplaatsen, waar soms tot meer dan duizend meeuwen (Kokmeeuwen, Zilvermeeuwen en Stormmeeuwen) samenkomen en in de morgen over de wijde omgeving uitzwermen. Slaapplaatsen komen vooral voor op grotere wateren maar zijn ook vastgesteld op daken van gebouwen op industrieterreinen. Ze zijn daar veiliger voor vossen hebben geen last van stroming of golfslag. Niet veilig zijn ze daar voor Grote Mantelmeeuwen die op slaapplaatsen vaak Kokmeeuwen vangen.

Kleine Mantelmeeuwen en de christelijke zondagsrust

Kok- en Zilvermeeuwen namen in de zeventiger jaren nog explosief toe, om daarna fors in aantal te dalen. Hoofdzakelijk door minder voedselaanbod, deels door minder open vuilnisbelten en deels door intensivering van de landbouw. Maar ook door predatie van vossen die de laatste decennia veel op de grond broedende kolonies compleet hebben opgeruimd. De Kleine Mantelmeeuw (broedvogel sinds 1926) die vooral zeevis eet, is sterk in aantal toegenomen. Waarschijnlijk als gevolg van de opkomende boomkorvisserij met grote hoeveelheden overboord gezette bijvangst en niet toegestane vis.

De toename van de Kleine Mantelmeeuw t.o.v. de afname van de Zilvermeeuw heeft mogelijk te maken met ecologische verschillen tussen beide meeuwen. Kleine Mantelmeeuwen zijn trekvogels en ook opportunistischer. Ze foerageren zowel op zee als op vuilnis, weiden en akkers.

De Zilvermeeuw is meer standvogel en foerageert vooral op het strand en steden in het binnenland. Zilvermeeuwen blijven ook dichter bij de kolonie dan Kleine Mantelmeeuwen die ver op zee foerageren en voedselvluchten van honderden kilometers op een dag maken. In het winterhalfjaar trekken Kleine Mantelmeeuwen naar het zuiden tot Spanje en Noord-Afrika. In het binnenland neemt de Kleine Mantelmeeuw nog steeds toe, terwijl de Zilvermeeuw achterblijft.

Geelpootmeeuw

Van grondbroeders naar dakbroeders

Meeuwen nestelen meestal in gemengde kolonies (sympathisch broeden) op de grond bij water of op randen van klippen en rotsen aan de kust. Kokmeeuwen broeden zowel in kolonies aan de kust als ver in het binnenland van Europa. In de tweede helft van de vorige eeuw zijn Zilvermeeuwen ook in de oostelijke helft van Nederland gaan broeden en vrijwel altijd in kolonies van Kokmeeuwen. Na 1990 gevolgd door Kleine Mantelmeeuwen die het in het binnenland beter doen dan Zilvermeeuwen. Beide meeuwen broeden tegenwoordig ook op platte grinddaken van huizen en bedrijfsgebouwen en op eilanden in het binnenland om te ontsnappen aan vossen.

Meeuwen zijn zoals veel zeevogels van nature sociaal monogaam maar niet altijd seksueel monogaam. Tijdens de balts draaien ze rondjes om elkaar en de vrouw bedelt dan om voedsel. Dat wordt uitgebraakt door de man en bevestigt de paarband. Meeuwen bouwen slordige nesten van allerlei materiaal, afhankelijk van wat voorhanden is. 1 legsel, maar bij verlies meestal vervangend legsel van 2-3 eieren. Meestal donker olijf- of geelbruin gevlekt. Bij noordelijke soorten veel lichter gekleurd maar zwaarder gevlekt dan bij meer zuidelijke soorten.

De gevlekte jongen met lang zacht dons worden de eerste dagen gekoesterd maar verlaten meestal na 1-2 dagen het nest en verstoppen zich in de begroeiing voor zover deze aanwezig is. Totdat ze kunnen vliegen drukken ze zich bewegingloos bij gevaar. De jongen pikken aan de snavelpunt (of rode snavelvlek bij Zilvermeeuwen) van de ouders om hen tot opbraken van voedsel te bewegen. Beide ouders braken halfverteerd voedsel op de grond en voeren het aan de jongen. Grotere jongen pikken het voedsel zelf op. Naarmate de jongen groter worden, wordt steeds vaker kwalitatief beter voedsel (o.a. vis) gevoerd.

Aangeboren gedrag voorkomt val van rotsen

De bekende bioloog en etholoog Nico Tinbergen heeft een experiment gedaan om uit te zoeken of het verschillende gedrag van kuikens van de op de grond broedende Stormmeeuw en de op rotsrichel broedende Drieteenmeeuw is aangeboren of aangeleerd. Bij alarmroep van de ouders rent een kuiken van een Stormmeeuw naar de dichtstbijzijnde begroeiing en blijft daar doodstil zitten. Het kuiken van een Drieteenmeeuw daarentegen blijft gewoon zitten omdat hij anders van de richel zou vallen. Verwisseling van eieren toonde aan dat het verschillende gedrag is aangeboren. Oftewel verwisselde jonge Stormmeeuwen-kuikens vielen van de rotsen.

Uit Vogelfamilies van Nederland van Marcel Boer, KNNV 2020. ISBN 9789050117500. Verkrijgbaar bij uw boekhandel of tijdens de wekelijkse vaarexcursies in Natuurmonument ‘Het Wormer en Jisperveld’ met de auteur als gids. Inschrijven voor excursie bij Vogelbescherming Nederland.

Wat vindt u van dit artikel?

Marcel Boer werkte na een opleiding in landbouw en veeteelt in de bio- en levensmiddelenindustrie in Italië, Duitsland en Nederland. Hij is al zijn hele leven een enthousiaste vogelaar en sinds 2013 vogelgids bij bezoekerscentrum “De Poelboerderij” voor Vogelbescherming Nederland in het Wormer-en Jisperveld. Als medewerker van de werkgroep Roofvogels en Uilen van de Vogelwacht Zaanstreek inventariseert en beschermt hij de roofvogels en uilen in en rond dit prachtige 2300 ha grote Natura-2000 gebied. Het hele jaar organiseert Vogelbescherming vaarexcursies rond de verschillende thema’s uit de boeken met Marcel Boer als gids.