Everzwijn doet waar hij zin in heeft
De invasie is begonnen. Het wild zwijn trekt zich niets aan van het zogenoemde ‘nulstandbeleid’ dat de populatie reguleert. Hun leefgebied is wettelijk beperkt tot de Veluwe en de Meiweg in Limburg, maar nu komen ze van alle kanten ons land binnen. Vluchtelingen? Geenszins, ze hebben gewoon geen boodschap aan ons nulstandbeleid.
Tekst: Frans van der Beek/Beeld: Niek Woesthuis
Het wild zwijn is in de stripverhalen van Asterix en Obelix een graag geziene gast, maar de Nederlandse boer denkt er toch anders over. Die gruwt van de aanblik van die schattige gestreepte biggetjes die door hun logge moeder worden gezoogd, want hij weet: als die groot zijn gaat mijn landbouwgrond eraan.
Streepjespyjama
Lange tijd was het wilde zwijn in ons land uitgestorven. Het laatste inheemse wilde zwijn werd omstreeks 1826 waargenomen. Prins Hendrik, de gemaal van koningin Wilhelmina vond zwijnenjacht een plezierig tijdverdrijf en liet in 1907 opnieuw wilde varkens uitzetten rond paleis Het Loo in Apeldoorn. Sindsdien breidt het aantal zwijnen zich gestaag uit. Niet zo vreemd, want zeugen krijgen jaarlijks liefst acht tot twaalf ‘frislingen’. Die zien het levenslicht tussen februari en juni, na een draagtijd van 115 dagen. Die biggetjes zien er schattig uit in hun streepjespyjama, maar die dient alleen als camouflage. Veel biggetjes sterven na hun geboorte, waarna de zeug soms opnieuw moet werpen.
Alleseters
Wilde zwijnen zien slecht. Ze zien een mens niet als die zich niet beweegt. Maar ze ruiken en horen des te beter. Het zijn speurneuzen. Met hun overgevoelige snuit bepalen ze exact de plek van naaktslakken, wormen en ander eiwitrijk bodemleven. Om erbij te komen, woelen ze de bodem flink om. Ze eten eikels, kastanjes, bessen, wortels, knollen, regenwormen, insectenlarven, muizen en nog veel meer. Dat geeft ze de zeer aparte wildsmaak die koks in restaurants in de wildperiode roemen. Vlees van in de paartijd geschoten zwijnen is vrij penetrant van geur en smaak en mag eigenlijk niet voor consumptie worden aangeboden. Die paartijd is normaal half november tot half januari. Om aan voldoende voedsel te komen, trekken ze kriskras rond. Het wild zwijn kan wel vijftien kilometer per nacht afleggen en is vooral in de schemering en ’s nachts actief. Hun prehistorische ‘radardetectiesysteem’ werkt feilloos.
Prehistorie
Jan Potkamp, boswachter in Nationaal Park Veluwezoom: “Het wild zwijn leefde ooit tussen mammoeten en dinosaurussen. Sindsdien is zijn dna nauwelijks veranderd. Hij kan zich als alleseter prima aanpassen. Keilers (mannetjes) zijn sterke, stevige ‘beren’. Met hun vlijmscherpe tanden deinzen ze nergens voor terug.
Ook de zeugen (vrouwtjes) staan hun mannetje. Als ik ’s avonds mijn vuilcontainer aan de
weg zet, sta ik soms plotseling tussen de wilde zwijnen. Deze gewoontehandeling kennen ze precies. In de raustijd (paringstijd) zijn ze minder toegankelijk. Tijdens gevechten met rivalen kunnen de keilers soms een enorme gil geven. Zo ging het er in de prehistorie ook al aan toe!”
Wilde zwijnen zijn de voorouders van onze varkens, maar het vlees verschilt. Everzwijnen hebben steviger vlees dat magerder is dan dat van het tegenwoordige varken. Ze zijn intelligent, slim en snel, en als het erop aankomt zeer gewelddadig. De naar boven gerichte hoektanden van de mannelijke zwijnen kunnen gruwelijke wonden veroorzaken. Die zijn nog scherper dan een keukenmes. Door ze bij te voederen blijven ze weg van de landbouwgronden waar ze behoorlijke schade kunnen aanrichten.
Het imago van een zwijn is niet zo best. We gebruiken het als scheldwoord of om aan te geven dat het ergens een smerige bende is. In de christelijke kerk wordt het dier als symbool van wellust gepresenteerd. Dat klopt aardig, omdat menig levensgenieter het dier wel lust.
Ha fijn, ’n zwijn?
Hoe fijn is toch het samenzijn
Met zo’n harig everzwijn.
Nou, dat is bepaald niet fijn;
Het beest zit vol vilein venijn.
Een everzwijn dat alsmaar wroet
En altijd maar weer vechten moet
Doet hij het dan ook nooit eens goed?
Die knorrepot met rare snoet.
Het dier vreet bos en heide kaal
En maakt veel troep waar ik van baal
En kijk: daar gaat-ie aan de haal!
Ik waarschuw voor de laatste maal!
Dan is het pief en paf en daarna poef
Omdat hij al die gaten groef
Toch… als ik weer in ’t bos vertoef
Denk ik: ‘ach, zwijn’ en word wat droef.